Op vakantie naar Polen

Transkrypt

1 Taalgids = Minirozmówki Op vakantie naar Polen De eerste vragen en antwoorden in het Pools met de Nederlandse vertaling. Kort en duidelijk. Goedemorgen (Dzień dobry) Kennismaking 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 1

2 Wat&Hoe Taalgids Pools Goedemorgen. Gezinsleden. Wanneer? Wat voor weer is het? Wat voor dag is het vandaag? Wat voor kleur heeft? Beroepen. Burgerlijke staat. Ik spreek. Hoe laat is het? Maanden van het jaar. Waar is? Wat drinkt u? Wat eet u? Hoeveel kost? Ik voel me slecht. Keuken. Slaapkamer en badkamer. Kleding. De uitspraak poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 2

3 Dzień dobry (Goedemorgen) Kennismaking Hoe u een gesprek opent en afsluit, hoe iemand heet en hoe het met uw gesprekspartner gaat. Vragen hoe het met ons gaat Jak się pan ma? Hoe gaat het met u? (m) Jak się pani ma? Hoe gaat het met u? (v) Jak się masz? Hoe gaat het met je? Dobrze. Goed. Dobrze, dziękuję. Goed, bedankt. Nieźle. Niet slecht. We kunnen ons voorstellen Nazywam się Tomasz Kowalski Ik heet Tomasz Kowalski. Bardzo mi miło. Erg aangenaam. Mam na imię Tomasz. Miło mi. Ik heet (mijn voornaam is) Tomasz. Aangenaam. We kunnen iemands voor- en achternaam vragen Jak się pan nazywa? Hoe heet u?(wat is uw achternaam?) Jak masz na imię? Hoe heet je? (Wat is je voornaam?) Nazywam się Kowalski. Ik heet Kowalski. (Mijn achternaam is) Mam na imiętomasz. Ik heet Tomasz. (Mijn voornaam is) We kunnen elkaar groeten Dzień dobry. Dobry wieczór. Cześć. Do widzenia. Dobranoc. Goedendag. Goedenavond. Hallo. Tot ziens. Welterusten poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 3

4 Kto to jest? (Wie is dat?) Vraagwoorden: wie, wat, czy Wie is dat? Wat is dat?. Hoe vraagt u wie iemand is of wat iets is? Vraagwoorden Kto to jest? Wie is dat? Co to jest? Wat is dat? Czy to jest Jan? Is dat Jan? To jest Jan. Dat is Jan. To jest kawa. Dat is koffie. Tak, to jest Jan. Ja, dat is Jan. Nie, to nie jest Jan. Nee, dat is Jan niet. Persoonlijke voornaamwoorden ja ty on, ona, ono my wy oni, one ik jij hij, zij, het wij jullie zij (m), zij(v) Bezittelijke voornaamwoorden Mijn jouw ons jullie uw zijn haar mój twój nasz wasz pana jego moja twoja nasza wasza pani jej moje twoje nasze wasze Gezinsleden Matka of mama Moeder of mama ojciec of tata Vader of papa syn córka brat siostra babcia dziadek zoon dochter broer zus oma opa 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 4

5 ciocia wujek tante oom Mam syna. Mam córkę. Mam dwóch synów. Mam dwie córki. Mam trzech synów. Mam trzy córki. Ik heb een zoon. Ik heb een dochter. Ik heb twee zonen. Ik heb twee dochters. Ik heb drie zonen. Ik heb drie dochters. Mam brata. Mam siostrę. Mam dwóch braci. Mam dwie siostry. Mam trzech braci. Mam trzy siostry. Ik heb een broer. Ik heb een zus. Ik heb twee broers. Ik heb twee zussen. Ik heb drie broers. Ik heb drie zusters. Wanneer? (Kiedy?) Kiedy jesteś w domu? Wanneer ben je thuis? Kiedy jest spotkanie? Wanneer is de ontmoeting? Kiedy jesteś wolna? Wanneer ben je vrij? Wieczorem. Vanavond. Jutro. Morgen. O trzeciej po południu. Om drie uur vanmiddag. dzisiaj jutro rano po południu wieczorem w nocy vandaag morgen ochtend na de middag 's avonds in de nacht 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 5

6 Ile masz lat? (Hoe oud ben je?) Als u in het Pools naar iemands leeftijd vraagt, is daar een standaardzin voor: Ile masz lat? Letterlijk vraagt u namelijk: Hoeveel jaar heb je? Als antwoord gebruikt u ook het werkwoord hebben : Ile masz lat? Mam 18 lat. Hoe oud ben je? Ik ben 18. W lipcu mam urodziny. Życzymy Ci wszystkiego In juli ben ik jarig. We wensen jou het allerbeste! najlepszego! Najserdeczniejsze życzenia! Szczęścia, zdrowia i pomyślności! Sto lat! Bardzo dziękuję. De allerhartelijkste wensen! Geluk, gezondheid en voorspoed. Honderd jaar! Erg bedankt. 0 zero 1 jeden 2 dwa, f. dwie 3 trzy 4 cztery 5 pięć 6 sześć 7 siedem 8 osiem 9 dziewięć l0 dziesięć 11 jedenaście 12 dwanaście 13 trzynaście 14 czternaście 15 piętnaście 16 szesnaście 17 siedemnaście 18 osiemnaście 19 dziewiętnaście 20 dwadzieścia 21 dwadzieścia jeden 22 dwadzieścia dwa 23 dwadzieścia trzy 24 dwadzieścia cztery 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 6

7 25 dwadzieścia pięć 26 dwadzieścia sześć 27 dwadzieścia siedem 28 dwadzieścia osiem 29 dwadzieścia dziewięć 30 trzydzieści 40 czterdzieści 50 pięćdziesiąt 60 sześćdziesiąt 70 siedemdziesiąt 80 osiemdziesiąt 90 dziewięćdziesiąt 100 sto Jaka jest pogoda? (Wat voor weer is het?) Jaka jest pogoda? Wat voor weer is het? Jest ładna pogoda. Het is mooi weer. Jest ciepło. Het is warm. Słońce świeci. De zon schijnt. Jest brzydka pogoda. Het is slecht weer. Jest zimno. Het is koud. Pada deszcz. Het regent. Jaka jest dzisiaj pogoda? Dzisiaj jest ładna pogoda. Jest ciepło i słońce świeci. Jaka jest dzisiaj pogoda? Dzisiaj jest brzydka pogoda. Jest zimno i pada. Wat voor weer is het vandaag? Het is vandaag mooi weer. Het is warm en de zon schijnt. Wat voor weer is het vandaag? Vandaag is het slecht weer. Het is koud en het regent poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 7

8 Jaki dzisiaj jest dzień? (Wat voor dag is het vandaag?) w poniedziałek op maandag we wtorek op dinsdag w środę op woensdag w czwartek op donderdag w piątek op vrijdag w sobotę op zaterdag w niedzielę op zondag poniedziałek (maandag) wtorek (dinsdag) środa (woensdag) czwartek (donderdag) piątek (vrijdag) sobota (zaterdag) niedziela (zondag) Wat voor kleur heeft?) (Jakiego koloru jest ) Wat voor kleur heeft... biały czarny żółty zielony czerwony niebieski brązowy szary wit zwart geel groen rood blauw bruin grijs 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 8

9 Beroepen (Zawody) Kim jesteś? (Wat doe je?) Kim: vraagt naar beroep of nationaliteit student studentka student/studente policjant policjantka politieagent/politieagente złodziej złodziejka dief/dievegge fryzjer fryzjerka kapper/kapster nauczyciel nauczycielka leraar/lerares aktor aktorka acteur/actrice pielęgniarz pielęgniarka verpleger/verpleegster steward stewardesa steward/stewardess inżynier inżynier ingenieur m/v sprzedawca sprzedawczyni verkoper/verkoopster emeryt emerytka gepensioneerde m/v Burgerlijke staat: getrouwd, verloofd, vrijgezel (Stan cywilny:mężatka, zaręczona, wolna) vrouw panna juffrouw (ongehuwd) wolna vrij zaręczona verloofde (v) mężatka getrouwd (v) rozwódka gescheiden vrouw man kawaler vrijgezel wolny vrij zaręczony verloofde (m) żonaty getrouwd (m) rozwodnik gescheiden man 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 9

10 wdowa weduwe wdowiec weduwnaar Ik spreek Nederlands, Pools, Engels Mówię po niderlandzku, polsku, angielsku Mówię (Ik spreek) po polsku Pools po angielsku Engels po niemiecku Duits po francusku Frans po niderlandzku Nederlands Hoe laat is het? (Która jest godzina?) Hoe laat is het? is in het Pools: Która jest godzina? Als het drie uur is, geeft u in het Pools als antwoord eigenlijk: Het is het derde uur Jest trzecia. Ook bij een kwartier voor het hele uur worden deze vormen van de getallen gebruikt. Maar op de halve uren en bij de kwartieren na het hele uur verandert de vorm van het getal in trzeciej. Jest trzecia. (bij het voorbeeld van drie uur): Jest za kwadrans trzecia. (Het is kwart voor drie.) Jest wpół do trzeciej. (Het is half drie.) Jest kwadrans po trzeciej. (Het is kwart over drie.) Która jest godzina? Jest dziesiąta. Jest wpół do jedenastej. Za kwadrans dziesiąta. Dwadzieścia po dziesiątej. Hoe laat is het? Het is tien uur. Het is half elf. Kwart voor tien. Twintig over tien poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 10

11 Maanden van het jaar. (Miesiące roku.) styczeń luty marzec kwiecień maj czerwiec lipiec sierpień wrzesień październik listopad grudzień januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december w styczniu w lutym w marcu w kwietniu w maju w czerwcu w lipcu w sierpniu we wrześniu w październiku w listopadzie w grudniu in januari in februari in maart in april in mei in juni in juli in augustus in september in oktober in november in december Ik ga naar. (Idę do.) Idę do domu. (dom) huis Idę do hotelu. (hotel) hotel Idę do restauracji. (restauracja) restaurant Idę do centrum. (centrum) centrum Idę do toalety. (toaleta) toilet Idę do kawiarni. (kawiarnia) lunchroom Idę do muzeum. (muzeum) museum Idę do sklepu. (sklep) winkel Idę do kina. (kino) bioscoop 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 11

12 (Waar is?) (Gdzie jest?) Gdzie jest centrum? Oftewel: Waar is het centrum? Tu jest kino. Tu jest centrum. Tu jest kościół Tu jest szpital. Tu jest dom towarowy. Tu jest parking. Tu jest kawiarnia. Tu jest toaleta. Tam jest restauracja. Tam jest park. Tam jest muzeum. Tam jest bank. Tam jest apteka. Tam jest stacja benzynowa. Tam jest przystanek autobusowy. Tam jest poczekalnia. Hier is de bioscoop. Hier is het centrum. Hier is de kerk. Hier is het ziekenhuis. Hier is het warenhuis. Hier is de parkeerplaats. Hier is de lunchroom. Hier is het toilet. Daar is het restaurant. Daar is het park. Daar is het museum. Daar is de bank. Daar is de apotheek. Daar is het tankstation. Daar is de bushalte. Daar is de wachtkamer. Wat drinkt u? Co pan/pani pije? Piję kawę. (kawa) Ik drink koffie Piję herbatę. (herbata) thee Piję mleko. (mleko) melk Piję sok. (sok) sap Piję piwo. (piwo) bier Piję wino. (wino) wijn Piję wódkę. (wódka) wodka 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 12

13 Wat eet u? Co pan/pani je? Jem chleb z masłem. Jem chleb z serem. Jem chleb z miodem. Jem chleb z dżemem. Jem chleb z kiełbasą. Jem chleb z szynką. (masło) Ik eet brood met boter. (ser) kaas. (miód) honing. (dżem) jam. (kiełbasa) worst. (szynka) ham. Jem kiełbasę. (kiełbasa) Ik eet worst. Jem jajko. (jajko) een ei. Jem mięso. (mięso) vlees. Jem szynkę. (szynka) ham. Eet smakelijk! Smacznego! Proost! Na zdrowie! Hoeveel kosten de appels? (Ile kosztują jabłka?) Hoeveel kost dit? Ile to kosztuje? Ile kosztuje bilet? Ile kosztują bilety? Ile kosztuje kilo mięsa? Hoeveel kosten? Hoeveel betaal ik? Hoe duur is het kaartje? Hoe duur zijn de kaartjes? Hoe duur is een kilo vlees? Ile kosztują?...po ile są? Ile płacę? 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 13

14 Ik voel me slecht. (Czuję się źle.) Jak się czujesz? Źle się czuję. Mam grypę. Mam temperaturę. Boli mnie brzuch. Boli mnie serce. Boli mnie głowa. Czy bierzesz lekarstwa? Czy masz receptę? Ik voel me slecht. Ik heb griep. Ik heb koorts. Ik heb buikpijn. Mijn hart doet pijn. Ik heb hoofdpijn. Gebruik je medicijnen? Heb je een recept? Keuken (Kuchnia) nóż widelec łyżka 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 14

15 kuchenka gazowa pralka automatyczna lodówka kran mydło (zeep) ręcznik (handdoek) garnek czajnik durszlak Slaapkamer en badkamer (Sypialnia i łazienka) łóżko materac (matras) prześcieradło (beddelaken) koc (deken) poduszka (kussen) poszewka (kussensloop) 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 15

16 budzik grzebień szczotka prysznic szczoteczka do zębów i ręcznik pasta do zębów Kleding. (Ubranie.) płaszcz koszula spodnie suknia bluzka kapelusz 2013 poolsewoorden.nl Alle rechten voorbehouden Strona 16