ZWROTY UITDRUKKINGEN 76

Transkrypt

1 4 SPIS TREŚCI INHOUDSOPGAVE SPIS TREŚCI INHOUDSOPGAVE 5 DOM HET HUIS 6 POKÓJ DZIENNY/POKÓJ GOŚCINNY DE WOONKAMER / DE SALON 8 SYPIALNIA DE SLAAPKAMER 9 W KUCHNI IN DE KEUKEN 10 ŁAZIENKA I UBIKACJA DE BADKAMER EN HET TOILET 12 ZWROTY UITDRUKKINGEN 14 W MIEŚCIE IN DE STAD 16 TRANSPORT I KOMUNIKACJA VERVOER EN VERKEER 18 ZWROTY UITDRUKKINGEN 20 SKLEPY I USŁUGI WINKELS EN DIENSTEN 22 W SUPERMARKECIE IN DE SUPERMARKT 24 OWOCE I WARZYWA GROENTEN EN FRUIT 26 UBRANIE KLEDING 28 BIELIZNA ONDERGOED 30 BUTY I DODATKI SCHOENEN EN ACCESSOIRES 31 ZWROTY UITDRUKKINGEN 32 W RESTAURACJI IN HET RESTAURANT 34 ŻYWNOŚĆ I NAPOJE VOEDSEL EN DRANKEN 36 ZWROTY UITDRUKKINGEN 38 W KLASIE IN DE KLAS 40 W SZPITALU IN HET ZIEKENHUIS 42 NA POCZCIE OP HET POSTKANTOOR 44 W HOTELU IN HET HOTEL 45 ZWROTY UITDRUKKINGEN 46 NA DWORCU OP HET STATION 48 W POCIĄGU IN DE TREIN 49 NA LOTNISKU OP DE LUCHTHAVEN 50 W PORCIE IN DE HAVEN 52 W SAMOLOCIE IN HET VLIEGTUIG 53 ZWROTY UITDRUKKINGEN 54 ZWROTY UITDRUKKINGEN 76 W GOSPODARSTWIE OP DE BOERDERIJ 78 W LESIE IN HET BOS 79 W OGRODZIE ZOOLOGICZNYM IN DE ZOO 80 W GÓRACH IN DE BERGEN 82 NA PLAŻY OP HET STRAND 83 ZWROTY UITDRUKKINGEN 84 SAMOCHÓD DE AUTO 86 ROWER DE FIETS 87 SPRZĘT ELEKTRONICZNY ELEKTRONISCHE APPARATUUR 88 ZAWODY BEROEPEN 90 ZWROTY UITDRUKKINGEN 94 CZAS DE TIJD 96 KALENDARZ DE KALENDER 98 DZIEŃ I NOC DAG EN NACHT 99 MIESIĄCE DE MAANDEN 100 PORY ROKU I POGODA DE SEIZOENEN EN HET WEER 102 ZWROTY UITDRUKKINGEN 104 LICZBY TELWOORDEN 106 KOLORY KLEUREN 110 KSZTAŁTY VORMEN 112 PRZECIWIEŃSTWA TEGENSTELLINGEN 114 PRZYIMKI MIEJSCA VOORZETSELS VAN PLAATS 118 ZWROTY UITDRUKKINGEN 119 UWAGI NA TEMAT NIDERLANDZKIEJ WYMOWY I GRAMATYKI 123 SŁOWNIK POLSKO-NIDERLANDZKI WOORDENBOEK POOLS-NEDERLANDS 125 SŁOWNIK NIDERLANDZKO-POLSKI WOORDENBOEK NEDERLANDS-POOLS 138 CZĘSTO UŻYWANE ZWROTY I WYRAŻENIA ALLEDAGSE FRASEN EN UITDRUKKINGEN 150 RODZINA DE FAMILIE 56 CIAŁO HET LICHAAM 58 TWARZ HET GEZICHT 60 RĘKA DE ARM 61 ZWROTY UITDRUKKINGEN 62 SPORTY WODNE WATERSPORTEN 64 GRY W PIŁKĘ BALSPORTEN 65 SPORTY ZIMOWE WINTERSPORTEN 66 SPORTY REKREACYJNE RECREATIEVE SPORTEN 67 HOBBY HOBBY S 70 KONCERT HET CONCERT 74 PRZYJĘCIE HET FEEST 75

2 6 HET HUIS [ET HAJS] DOM HET HUIS [ET HAJS] DOM 7 de schotelantenne [schotelantene] antena satelitarna de schoorsteen [schołrstejn] komin het dak [dak] dach het dakraam [dakram] okno dachowe de zolder [zolder] poddasze het raam [ram] okno het hek [hek] płot de leuning [lyłning] poręcz het bloembed [blumbet] klomb het luik [lajk] okiennica het rolluik [rollajk] żaluzja de eerste verdieping [ejrste werdiping] pierwsze piętro het balkon [balkon] balkon de tuin [tajn] ogród het tuinbed [tajnbet] grządka de benedenverdieping [benejdenwerdiping] parter de wand / de muur [wand / myłr] ściana de brievenbus [briwenbus] skrzynka na listy het hekje /het poortje [hekje, połrcie] furtka de trap [trap] schody de deur [dyłr] drzwi de kelder [kelder] piwnica de bel [bel] dzwonek de garage [garaże] garaż de hal [hal] przedsionek

3 8 DE WOONKAMER / DE SALON [DE WOŁNKAMER / SALON] DE SLAAPKAMER [DE SLAPKAMER] SYPIALNIA 9 POKÓJ DZIENNY/POKÓJ GOŚCINNY de gordijnrail [chordejnrejl] karnisz de klok [klok] zegar de televisie [telewizi] telewizor de potbloem [potblum] roślina doniczkowa het gordijn [chordejn] fi r an k a het schilderij [schilderej] obraz de speelgoed [spejlchut] zabawka het dekbed [dekbet] kołdra de kast [kast] szafa na ubrania de (boeken)plank [bukeplank] półka de kapstok [kapstok] wieszak de ladekast [ladekast] komoda de boekenkast [bukekast] biblioteczka de vensterbank [wensterbank] parapet de radiator [radijator] kaloryfer, grzejnik het boek [buk] książka de lamp [lamp] lampa de sofa [sofa] sofa het bed [bet] łóżko het tafeltje, de salontafel [tafelcie, salontafel] stolik, ława de wekker [weker] budzik het kussen [kysen] poduszka de piloot [pilołt] pilot de fauteuil [fotej] fotel het nachtkastje [nachtkasje] stolik nocny het tapijt [tapejt] dywan de pantoffels [pantofels] pantofle, kapcie

4 10 IN DE KEUKEN [INDE KYŁKEN] W KUCHNI IN DE KEUKEN [INDE KYŁKEN] W KUCHNI 11 de magnetron [magnetron] mikrofalówka de afzuigkap [afzajchkap] okap kuchenny de kruiden [krajden] przyprawy de elektrische theepot [elektrische tejpot] czajnik elektryczny de kraan [kran] kran de spoelbak [spulbak] zlew de kop, het kopje [kop, kopje] fi li ż a n k a de koelkast [kulkast] lodówka de keukenhandschoen [kyłkenhandschun] rękawica kuchenna de broodrooster [brołdrołster] toster de vriezer [wrizer] zamrażarka het elektrisch fornuis [elektris fornajs] piec elektryczny de koekenpan [kukepan] patelnia de pan, de pot [pan, pot] garnek de scheplepel [scheplepel] chochla het keukengerei [kyłkengerej] naczynia de stoel [stul] krzesło de oven [owen] piekarnik de afvalbak [affalbak] kosz na śmieci de tafel [tafel] stół het glas [chlas] szklanka de vork [work] widelec de lepel [lepel] łyżka het mes [mes] nóż het bord [bort] talerz

5 12 DE BADKAMER EN HET TOILET DE BADKAMER EN HET TOILET 13 [DE BATKAMER EN ET TUŁALET] ŁAZIENKA I UBIKACJA [DE BATKAMER EN ET TUŁALET] ŁAZIENKA I UBIKACJA het scheerapparaat [schejraparat] maszynka do golenia de douche [dusie] prysznic de kamerjas [kamerjas] szlafrok de wasmachine [wasmaszine] pralka de spiegel [spichel] lustro de handdoek [handuk] ręcznik de shampoo [siampoł] szampon de spons [spons] gąbka do mycia het bad, de badkuip [bad, badkajp] wanna het toiletpapier [tułaletpapir] papier toaletowy de wastafel [wastafel] umywalka de zeep [zejp] mydło de tandenborstel [tandeborstel] szczoteczka do zębów de crème [krejm] krem de tandpasta [tantpasta] pasta do zębów de toiletpot [tułaletpot] ubikacja de badkamermat [batkamer mat] mata łazienkowa de haardroger [hardrołcher] suszarka do włosów de kam [kam] grzebień

6 14 ZWROTY DE UITDRUKKINGEN ZWROTY DE UITDRUKKINGEN 15 het HUIS, de WONING [et hajs, de łołning] DOM, MIESZKANIE Waar woon je? [łar łołn je?] Gdzie mieszkasz? Woon je in de stad? [łołnje inde stat?] Czy mieszkasz w mieście? Ik woon op het platteland. [ik łołn opet platelant] Mieszkam na wsi. Wij wonen in een buitenwijk. [łej łołnen inen bajtenłejk] Mieszkamy na przedmieściu. Wij hebben een mooi huis. [łej hebenen mołj hajs] Mamy ładny dom. Onze ouders wonen in de stad. [onze ałders łołne inde stat] Nasi rodzice mieszkają w mieście. Zij heben een grote tuin. [zej hebenen chrołte tajn] Mają duży ogród. Er staan veel bomen en bloemen in de tuin. [er stan wejl bołme en blume inde tajn] W ogrodzie jest wiele drzew i kwiatów. Mijn moeder teelt groenten en fruit. [mejn muder tejlt chrunte en frajt] Mama uprawia owoce i warzywa. Er is een meer en een bos in de buurt. [eris en mejr enen bos inde byrt] W pobliżu jest jezioro i las. Wij wonen in een flatgebouw. [łej łołne inen fl a t chebał] Mieszkamy w bloku. Wij wonen op de derde verdieping. [łej łołne opde derde werdiping] Mieszkamy na trzecim piętrze. Gelukkig is er een lift. [chelykich iseren lift] Na szczęście jest tam winda. Wij hebben vier kamers met keuken, badkamer en wc. [łej hebe wir kamers met kyłke, batkamer en łej-sej] Mamy cztery pokoje z kuchnią, łazienką i WC. Wij hebben ook een groot balkon. [łej hebe ołk en chrołt balkon] Mamy również duży balkon. Wij willen graag een huis bouwen. [łej łile chrach en hajs bałe] Chcielibyśmy wybudować dom. Het terras biedt een mooi uitzicht. [et teras bit en mołj ajtzicht] Widok z tarasu jest ładny. De garage bevindt zich in de kelder. [de charaże bewint zich inde kelder. W piwnicy jest garaż. Op de benedenverdieping vind je de hal, de eetkamer en een grote keuken. Op de eerste verdieping zijn er twee slaapkamers. De grootouders huren een kleine woning. Mijn vriend heeft een heel mooie vrijgezellenflat. Zij huurden een mooie woning aan een rustige straat. [opde benejdenwerdiping wintje de hal, de ejtkamer enen chrołte kyłke] Na parterze jest hol, jadalnia i duża kuchnia. [opde ejrste werdiping zejner tłej slapkamers] Na pierwszym piętrze są dwie sypialnie. [de chrołtałders hyłren en klejne Dziadkowie wynajmują małe łołning] mieszkanie. [mejn wrint heften hejl mołje Mój przyjaciel ma bardzo ładną wrejchezeleflat] kawalerkę. [zej hyłrdenen moje łołnink Wynajęli ładne mieszkanie na anen rustyche strat] spokojnej ulicy. Mijn zus woont nog bij mijn ouders. [mejn zys łołntnoch bej myn ałders] Siostra jeszcze mieszka u rodziców. Wonen op het platteland biedt [łołne opet platelant bit en antal Mieszkanie na wsi ma swoje een aantal voordelen. wołrdejle] zalety. Ik moet het huis opruimen. [ikmut et hajs oprajme] Muszę posprzątać dom. Ik ga het plaatsje opruimen. [ikcha et placie oprajme] Posprzątam podwórko. Ik ben blij dat je mij met stofzuigen [ikben blej dacie mej met Cieszę się, że pomożesz mi zal helpen. stofzajche zal helpe] z odkurzaniem. Wij gaan verhuizen. [łej chan werhajze] Będziemy się przeprowadzać. Haar huis staat vol planten. [har hajs stat fol plante] Jej mieszkanie jest pełne kwiatów. de KAMER [de kamer] POKÓJ Hoeveel kamers hebben jullie? [huwejl kamers hebe juli?] Ile macie pokoi? Een tweekamerflat is groot [en tłejkamerflat is chrołt Wystarczą nam dwa pokoje. genoeg voor ons. chenuch wołr ons] Wij hebben een grote keuken. [łej hebe en chrołte kyłke] Mamy dużą kuchnię. In de keuken zijn er veel kasten, een gootsteen, een koelkast en een elektrisch fornuis. [inde kyłken zejner wejl kaste, en chołtstejn, en kulkast enen elektris fornajs] W kuchni jest wiele szafek, zlewozmywak, lodówka i piec elektryczny. Er zijn twee grote ramen in de [er zejn tłej chrołte rame inde W jadalni są dwa duże okna. eetkamer. ejtkamer] In het midden van de kamer staat [inet miden wande kamer staten Na środku jadalni stoi stół. een tafel. tafel] Aan die tafel eten we samen. [andi tafel ejte we samen] Przy tym stole wspólnie jemy posiłki. Wij eten elke avond samen. [łej ejte elke awont samen] Jemy razem każdego wieczora. De televisie staat in de woonkamer. [de telewizi isin de łołnkamer] Telewizor jest w salonie. Daar staat ook onze sofa. [dar statołk onze sołfa] Jest tam również sofa. Wij hebben veel boeken in onze boekenkast. [łej hebe wejl buke inonze bukekast] Mamy wiele książek w biblioteczce. Lezen vind ik leuker dan tv kijken. [lejze windik lyłker dan tej- -fejkejken] Bardziej lubię czytać niż oglądać telewizję. De slaapkamer is niet groot. [de slapkamer isnit chrołt] Sypialnia nie jest duża. Hier is de kinderkamer. [hir isde kinderkamer] Tu jest pokój dziecięcy. Peter, ga je kamer opruimen! [pejter, chaje kamer oprajmen] Piotr, idź i posprzątaj swój pokój! Wat een mooie badkamer! [wat en mołje batkamer] Jaka piękna łazienka! De spiegel is heel mooi. [de spichel is hejl mołj] To lustro jest bardzo ładne. Wij hebben vier kamers en twee badkamers in onze woning. [łej hebe wir kamers en tłej batkamers inonze łołnink] W naszym mieszkaniu są cztery pokoje i dwie łazienki. Zet de spullen in de afwasmachine. [zette spylen inde afłasmasine] Włóż naczynia do zmywarki. Ik moet boodschappen doen. De koelkast is weer leeg. [ikmut bołtschape dun. de kulkast is łejr lejch] Muszę iść na zakupy, lodówka znów jest pusta. De woonkamer is met moderne meubels ingericht. [de łołnkamer ismet moderne myłbels inchericht] W pokoju dziennym są nowoczesne meble. Jullie woning is heel mooi. [juli wołning is hejl mołj] Wasze mieszkanie jest bardzo ładne. Er zijn veel bloemen in de woning. [er zejn wejl blume inde łołnink] W mieszkaniu jest dużo kwiatów. Aan de muren hangen oude [ande myłren hange ałde Na ścianach wiszą stare obrazy. schilderijen. schildereje] Gaat u in de fauteuil zitten. Hij is heel comfortabel. [chat y inde fotajl zite. Hejis hejl komfortabel] Proszę usiąść, ten fotel jest bardzo wygodny. Ben je al in de badkamer geweest? [benje al inde batkamer chełejst?] Czy byłeś już w łazience? Jullie hebben een heel smaakvol ingerichte badkamer. [juli hebe en hejl smakwol incherichte batkamer] Wasza łazienka jest bardzo gustownie urządzona. Mijn ouders hebben geen badkuip. Ze vinden een douche gemakkelijker. [myn ałders hebe chejn batkajp. ze winde en dusie chemakelykyr] Rodzice nie mają wanny, prysznic jest dla nich wygodniejszy. Ons huis moet worden opgeknapt. [ons hajs mut łorde opcheknapt] Musimy wyremontować nasz dom.